vrijdag 16 december 2011

De toegevoegde waarde van spullen

Afgelopen zondag ben ik verhuisd. Voor, tijdens en na deze verhuizing heb ik meerdere keren verzucht: waarom zoveel rotzooi meeslepen? Kan ik het niet beter weggooien? Nu ben ik blij dat ik dat niet heb gedaan.

Een paar jaar geleden ben ik als nieuwe student in de stad een aantal keer vlak achter elkaar verhuisd, zoals dat gaat. Elke verhuizing heb ik meer spullen weggegooid, prullaria waar ik niet direct waarde aan hechtte en die ik niet meer wilde meeslepen. Op een gegeven moment kwam ik in een zelfstandig huis terecht, mijn eerste eigen appartement. Ik had geen koelkast, geen oven en geen kookplaat, dus mijn eetmogelijkheden waren nogal beperkt. Belangrijker, de inrichting was vrij karig, de muren waren kaal en de kast maar halfvol. De eerste paar dagen voelde ik me zeer verloren.

In de loop der jaren ben ik spullen gaan verzamelen. Niet (echt) bewust, meer zoals dingen gaan. Spullen in de kast, op de kast, naast de kast, aan de muur. Langzaam werd mijn huis een thuis. En nu is dat thuis weer teruggebracht tot een stapel spullen, waardoor ik een groot deel van de tijd doorbreng met een zoektocht naar allerhande spullen.

Ondertussen beginnen uit de chaos voorzichtig de contouren van mijn oude thuis zichtbaar te worden. Mijn meubels, mijn kasten weer in elkaar. Stukje voor beetje mijn vertrouwde spullen in de kast en aan de muur. Naast puur praktische chaos bestrijding is het ook van een huis een thuis maken. Het klinkt misschien materialistisch, maar het gaat vooral om de immateriƫle waarde van de spullen. De vertrouwdheid ervan biedt een aangenaam en (denk ik) noodzakelijk tegengewicht voor het onthemende effect van een nieuw huis. Inrichten is ook eigen maken.

Jan Willem Duyvendak stelt in zijn boek 'The politics of home' dat gevoelens van belonging, thuisvoelen / ergens horen, steeds belangrijker worden, juist in een periode dat we steeds minder vaste grond onder de voeten hebben. Hij richt zich vooral op wijken en gemeenschappen, maar ik denk dat dit net zo goed opgaat voor het hebben van een thuis.

Ik probeer me voor te stellen hoe het is om na langdurig zwerven, in en uit instellingen, met uiteindelijk alleen een reistas weer zelfstandig te gaan wonen. Persoonlijke bezittingen, prullaria en andere spullen overleven meestal een zwervend bestaan niet, omdat ze verloren gaan, weggegooid worden want te zwaar of omdat er geen ruimte voor is in de instelling. Maar zonder spullen kan je ook niet het thuismaakproces doorlopen. Verschillende bijdragers beschrijven in het boek 'Samensturing in de maatschappelijke opvang' hoe dak- en thuislozen moeite hebben met aarden in een nieuw huis, als ze eindelijk uitgestroomd zijn. Meestal staat er wel een bank, bed en kookgerei op ze te wachten, maar daarmee is het nog geen thuis. Mijn vraag is dan ook: moeten instellingen niet veel eerder mensen stimuleren om na te denken over de vraag: wat is voor jou thuis? Welke materiele of immateriele kenmerken heeft dit huis? Wat heb je nodig om van je nieuwe huis een thuis te maken?



Geen opmerkingen:

Een reactie posten